Stabat Mater van Victor Kioulaphides en Tilge Höchster van Bach.
Van 20:00
Westerkerk Amsterdam
https://www.hetnederlandsbachconsort.nl/suite-van-verdriet/
Pas in 1946 maakt de toenmalige Leipziger Thomascantor Karl Straube (1873-1950) voor het eerst melding van een bewerking door Bach van het Stabat Mater van Pergolesi; Bach verving daarin de tekst van de beroemde katholieke hymne door een ritmische en berijmde versie van Psalm 51 met als eerste woorden Tilge, Höchster, meine Sünden en bracht allerlei verbeteringen aan in de muziek.
Giovanni Battista Pergolesi (1710–1736) was een Italiaanse, in Napels werkzame componist van opera- en (katholieke) kerkmuziek. Bij zijn vroegtijdig overlijden op 26-jarige leeftijd was hij al wereldberoemd in Europa, vooral door twee composities: de kamer/miniopera La Serva Padrona (‘De meid wordt de baas’) uit 1733 en het Stabat Mater, voltooid in het jaar van zijn dood aan tuberculose. Reeds voordat het stuk in 1748 zou worden gedrukt (en het meest gepubliceerde werk van de 18e eeuw zou worden) moet Bach begin jaren ‘40 over een afschrift ervan hebben beschikt. Dat hij zich aan het parodiëren van dit stuk zet blijft verbazend; Bach, de zestig gepasseerd, buigt zich over het werk van een 25 jaar jongere componist, de generatie van zijn oudste kinderen. Hij overschrijdt er mee geografische (Duitsland/Italië) en confessionele grenzen (protestant/katholiek), maar toont zich bovenal geïnteresseerd in een geheel nieuwe muzikale stijlperiode: de galante of empfindsame stijl van het opkomende vroeg-classicisme. Evenzo opmerkelijk is dat hij nu een latijnse tekst door een Duitse vervangt, terwijl hij tot nu toe in zijn missen steeds de omgekeerde weg bewandelde.
Bachs tekstdichter is onbekend; het zou Picander kunnen zijn geweest. Ongetwijfeld in opdracht van Bach wist deze behendige verzensmid de verzen 3-21 van de bekende boetepsalm 51 (Miserere mei, Deus) te herdichten tot 20 eveneens drieregelige coupletten die niet alleen qua lengte overeenkomen met de coupletten van het Stabat Mater maar ook qua metrum en rijmschema. Bach kon zodoende vrij eenvoudig de nieuwe tekst onder Pergolesi’s noten plaatsen. Maar des te meer aandacht schonk Bach aan de structuur en de muziek. Bachs ingrepen tonen aan dat hij het werk geschikt wenste te maken als Hauptmusik in Leipzig, op de liturgische plek van de cantate. In de eerste plaats verandert Bach de structuur. Pergolesi behandelt de 20 coupletten van het Stabat Mater in twaalf muzikale delen en voegt dus een paar keer enkele coupletten samen. Bach volgt hem daarin grotendeels, maar ziet kans zonder één noot extra te componeren het aantal delen tot 14 uit te breiden.
(Waarom 14? B+A+C+H = 2+1+3+8 = 14!) Daartoe bevordert hij couplet 7, dat Pergolesi toch al van 5 en 6 had gescheiden door een dubbele streep en eigen thematiek, tot een zelfstandig deel VI. En hij splitst het “Amen” af van het laatste deel. Tenslotte bevalt het hem niet dat het stuk nu eindigt met een Amen in een mineur toonsoort (f-klein, 4 mollen); hij laat dat Amen daarom herhalen in het optimistischer F-groot, één mol, een makkie voor de uitgever die slechts 3 mollen in de voortekening hoeft te schrappen. En Bach verlengt zijn versie met 65 maten zonder één noot extra te schrijven. Bachs belangrijkste ingreep in de noten betreft de opwaardering van de altvioolpartij; in Pergolesi’s omgeving was het gebruikelijk dat deze slechts de basso continuo versterkte. Bach verandert dit op veel plaatsen in een volwaardige zelfstandige partij, die het toch al polyfone stemmenweefsel verrijkt en niet samenvalt met één van de andere partijen.
Samenvattend zou je kunnen zeggen: in een door conservatieven als vulgair beschouwde latijnse smartlap vervangt Bach de tekst door een evenzeer tranentrekkende Duitse tekst. Maar met zijn muzikale retouches poogt hij het luchtige Rococo te assimileren aan zijn eigen laat-barokke stylistische wereld.